Als vreemde ogen dwingenEen onderzoek naar de positie van de transcultureel gedragskundige in een strafrechtelijke context9789462902664 | 1e druk, 2016 |
Beschrijving | |
Voorwoord |
Inhoudsopgave
1 | |
2 | |
3 | |
4 | |
5 | |
Literatuur | |
Afbeeldingen | |
Voorbeelden | |
Afkortingen |
Voorwoord
In hoeverre de culturele herkomst of achtergrond van de dader een rol speelt bij zijn misdaden is al jaren een regelmatig terugkerende vraag tijdens zittingen van de strafrechter. In dezen is er zeker een grote vooruitgang geboekt met de situatie van zo'n twintig jaar geleden. Er is sindsdien een geapprecieerde ruimte ontstaan voor de discussie over de transculturele beoordeling van daders van misdrijven. Ook gedragsdeskundigen (psychiaters en psychologen) met een culturele sensitiviteit hebben inmiddels veel gepubliceerd over de beoordeling van die regelmatig met argwaan bekeken groep en worden om hun specifieke deskundigheid steeds vaker gevraagd om pro Justitia te rapporteren. Gelet op het aantal congressen en artikelen, staat het thema nog steeds hoog op de agenda van de rechterlijke macht, de beroepsverenigingen en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Ondanks de toegenomen aandacht blijft de transculturele beoordeling blijkbaar een probleem voor juristen en gedragskundigen waar het laatste woord nog niet over gezegd is.
Deze relatief nieuwe ‘grenspost’ op het kruispunt van gedragskunde, strafrecht en cultuur is nog volop onder constructie. Ten aanzien van de definiëring en bijbehorende plaatsbepaling kondigt een verschuiving zich al aan. Het oorspronkelijke ‘transculturele’ aspect wordt steeds meer onder woorden gebracht als ‘intercultureel’, niet aan de overkant van ‘mijn’ cultuur maar een uitwisseling van culturele interpretaties van elkaar: actie en reactie. Wetenschappelijk onderzoek maakt duidelijk dat culturele verschillen ook de wederzijdse communicatie beïnvloeden. Derhalve is het gedragskundig onderzoek niet waardenvrij te noemen, de onderzoeker kijkt niet alleen vanuit zijn cultuur, maar tijdens het onderzoek wordt ook hij ook door de interactie van het onderzoek zelf beïnvloed. Bijvoorbeeld door een luide stem, de fysieke interpersoonlijke afstand of lichaamshouding. Bij deze constatering kan het daarom niet blijven, er zal iets moeten veranderen om een meer eenduidige interpretatie te krijgen. De rechtsgelijkheid is in het geding.
De criteria voor, en het empirisch kader van, de strafrechtelijke rapportage pro Justitia zijn tot op heden afkomstig van Nederlandse gedragskundigen en de magistratuur. Zij achten zich, zo blijkt uit veel onzekerheid, niet altijd in staat de cultureel andere justitiabele te beoordelen over hun eigen beoordelingskader heen. De terechte vrees bestaat dat daardoor de verdachte het onderzoeksmodel vanuit de Westerse mensvisie wordt opgedrongen, waar hij of zij niet in past. Eigenschappen van andere culturen worden daardoor uit het oog verloren bij het primaat van de eigen normen en waarden. Onze nadruk op individualiteit, autonomie, keuzevrijheid en geprotocolleerde behandeling doen vaak geen recht aan de sociaal-culturele inbedding van iemand uit een andere cultuur en daardoor ook niet aan diens ziektebeleving en bijbehorende behandelwijzen.
Nu is een transculturele beschouwing over een bepaalde cultuur op zichzelf niet de oplossing; uiteindelijk draait het om de gedragskundige diagnostiek van het individu en de casus-interpretatie naar het strafrecht. Algemene culturele beschouwingen door niet-gedragskundigen, zoals antropologen, kunnen weliswaar een beter beeld geven van de achtergronden van iemand, maar zeggen niets over de beweegredenen en gedragingen in het individuele geval. Waar enerzijds onze Westerse diagnostiek tekort schiet, voldoet anderzijds een sociaal-culturele verklaring evenmin. De transculturele gedragskundige moet deze kloof overbruggen. Dat is echter nog niet zo eenvoudig. De Westerse psychopatholoog is niet in staat bij elke (transculturele) casus tot een relevante diagnose te komen.
Echter, de verdachte moet door de strafrechter wel (kunnen) worden beoordeeld op eventuele psychopathologie ten tijde van diens misdrijf, wil er voldaan kunnen worden aan de principiële eisen van strafbaarheid en bestraffing. Het oordeel van de deskundige zal zich niet alleen moeten uitstrekken tot de interactie stoornis — misdrijf, maar ook verdisconteren in hoeverre de ten laste gelegde daad voortkomt uit een cultureel motief, dat als zodanig ook daarbij weer beïnvloed kan zijn geweest door individuele psychopathologie. Een cultureel verweer is op zichzelf niet voldoende om zich te disculperen, maar kan wel een rol spelen bij de vraag of sprake is van psychische overmacht; feiten, omstandigheden en de persoon van de verdachte staan centraal. Er bestaan causale relaties tussen cultuur en psychische stoornis, zoals in de pathogenese. Men denke hierbij aan stoornissen zoals Amok en Koro. De cultuur is ook in staat de symptomen te bekleden (‘pathoplastiek’), zoals het door duivels of djinns bezeten zijn of Napoleon die bij grootheidswanen om de hoek komt kijken. Eveneens kan cultuur de psychopathologie versterken, zoals bij een verhoogd narcisme of bij anorexia nervosa. Deze relaties dienen bij de individuele diagnostiek geobjectiveerd te worden, wil er gesteld kunnen worden dat er sprake is van een culturele beïnvloeding van het gedrag. En vervolgens zal nog strafrechtelijk de doorwerking ervan op de persoon met diens stoornis moeten worden aangetoond.
Deze vertaalslag is geen gemakkelijke en vereist een specifieke deskundigheid van de gedragsonderzoeker. Het mag echter niet van hem verwacht worden dat hij alle culturele uitingen van alle verschillende culturen weet te interpreteren; dat is een onmogelijke opgave. Van de gedragsdeskundige mag wel verwacht worden dat die zijn culturele sensitiviteit aanwendt om inzichtelijke verbanden te leggen tussen de persoon, zijn cultuur en zijn delict, met als resultante de wel of niet aanwezige psychische stoornis. De aanwezigheid van een andere culturele achtergrond dan die van de beoordelaars maakt de persoon van de verdachte extra kwetsbaar en verdient dan ook extra aandacht, zo nodig ook (rechts)bescherming.
Al deze bespiegelingen roepen vragen op over de positie en de waarde van de — vaak zelfbenoemde — trans- of interculturele gedragsdeskundige pro Justitia. Wat maakt hem (of haar) tot een deskundige van andere culturen? Hoe (wenselijk) verandert dat zijn gedragskundige blik? En welke juridische aanspraken kan een verdachte met een andere culturele achtergrond op hem doen gelden? Het zijn fundamentele vragen die aan belang winnen nu op basis van een gevoelde maatschappelijke noodzaak om oog te hebben voor het culturele aspect de praktijk vooruit is gaan lopen op de theoretische doordenking.
In Lucas Noyon vonden wij op onze afdeling strafrecht van de Erasmus Universiteit Rotterdam de onderzoeker die, vanwege zijn gecombineerd sociaal wetenschappelijke en juridische expertise, bij uitstek de benodigde brede blik kon bieden om op zoek te gaan naar antwoorden op deze vragen. Zijn antwoorden bevatten de nodige interdisciplinaire reflectie om het enigszins modieuze fenomeen van de transcultureel gedragsdeskundige in strafzaken op waarde te kunnen schatten. Hij rondde het onderzoek eind 2014 af. Sindsdien is ons geregeld de noodzaak gebleken om Lucas' reflecties voor een ieder toegankelijk te maken en toe te voegen aan de ‘body of knowledge’. Daarom hebben wij een uitgave van zijn onderzoek in boekvorm gerealiseerd. Het kan naar ons oordeel bijdragen aan de verdere vormgeving van een bepaald lastig, maar belangrijk deelaspect van pro Justitia-rapportage in strafzaken.
Prof.dr. Hjalmar van Marle
Prof.mr. Paul Mevis
Dr.mr. Michiel van der Wolf